De tiende editie van de Bienal de Arte Flamenco (‘Biënnale van de Flamencokunst’) vond afgelopen september plaats in Sevilla. De Bienal is inmiddels uitgegroeid tot een prestigieus en internationaal belangrijk evenement op het gebied van de flamenco. Het programma was uitgebreid en indrukwekkend, een goede greep uit de beste voorstellingen van alle disciplines van de flamenco: zang, dans en gitaar. Aficionao’s Sevillaanse correspondent, José Carlos Morales, brengt in twee delen verslag uit. Vandaag het eerste deel, een inleiding en een stuk over de zang. In de volgende Aficionao volgt de rest van zijn verhaal.
El Chocolate
De Bienal duurde een maand, van 4 september tot 3 oktober. Er waren dagelijks voorstellingen. Tot grote vreugde van de organisatie zorgden de namen op de affiches, stuk voor stuk ‘groten’ in de flamencowereld, ervoor dat bij een flink aantal voorstellingen het bordje ‘uitverkocht’ moest worden opgehangen. Het aantal theaters waar voorstellingen gegeven werden, is gegroeid in vergelijking met eerdere edities. Aan de lijst van theaters zoals de Maestranza, Lope de Vega, Central en het Hotel Tirana waren nieuwe sfeervolle lokaties toegevoegd: de koninklijke Reales Alcazáres voor voorstellingen in de open lucht en de diverse Peñas Flamencas. Ander nieuws is dat de organisatie van de Bienal deze keer flamencocursussen dans, gitaar en percussie heeft georganiseerd en dat er voor de eerste keer een ‘Feria Comercial del Flamenco’ werd gehouden waar verschillende bedrijven het publiek lieten zien wat zij op het gebied van de flamenco te bieden hadden. Het was een overdonderend programma met voor elk wat wils. Toch was eigenlijk de flamencodans het meest vertegenwoordigd en was het aanbod van gitaar en zang mondjesmaat. De dans voerde inderdaad de boventoon en hiermee is de Bienal een afspiegeling van hetgeen zich afspeelt in de flamenco. De opwaardering van de dans die gaande is, wordt hiermee bevestigd en dat was vooral te merken aan het aanbod van grotere voorstellingen.
De opening
De Bienal werd geopend met de voorstelling waarmee de ook vorige editie
werd geopend, destijds in het Teatro de la Maestranza: ‘Carmen’ van de
Sevillaanse dramaturg Salvador Távora. Sindsdien is er met deze
voorstelling over de hele opgetreden en was het het openingsstuk van het
operaseizoen in Hamburg. De lokatie is dit keer bijzonder, de Plaza de
Toros van Sevilla. Het was opera en flamenco tegelijkertijd, hoorns, trommels,
stierenvechten, een stier werd gedood door ‘rejoneadores’ (= personen te
paard die de stier met de ‘rejón’ steken).en natuurlijk Carmen.
Het kon niet Sevillaanser, een overvolle Plaza de Toros, een warme, zwoele
avond, volle maan, stieren en flamenco...
Reales Alcazares, Cenador de la Alcaoba
De dag na de opening werden in de Reales Alcazares, Cenador de la Alcaoba,
drie dagen ingeluid van zang en een keur aan dansers. Echter, alleen voor
hen die de eerste dag al kaarten hadden gekocht. Het was vol bij ‘Pozo
Dulce’, een stukje Jerez in Sevilla met Fernando de la Morena, Manuel Agujetas,
begeleid door de gitaar van Moraito Chico en danseres La Paquera met haar
onafscheidelijke gitarist Manuel Parilla. Ana Parilla zette wat dans betreft
de puntjes op de i. De optredens van Fernando de La Morena en Agujetas
waren razendsnel, zo snel dat het einde als een verrassing kwam. La Paquera
barstte van temperament, flamenco, kracht en had het publiek in haar greep.
Men vroeg om meer. El Pozo Dulce was niet genoeg. Het was het startschot
van de twee Bienals, van twee kanten van de flamenco, de extroverte en
die van het diepere, van het hart.
De tweede voorstelling in het Alcázar was ‘Mujeres de Arte’,
vijf zigeunerinnen die flamenco in zijn meest pure vorm lieten zien. Inés
Bacán, vol en diep in haar ‘cantes por Seguirillas’ en ‘Soleá
por Bulería’, laat het publiek verzadigd achter en neemt afscheid
met ‘Bulería Jerez-Lebrija’, een samenspel tussen haar zang en de
gitaar van Moraito.
Juana la del Revuelo is iets anders, ze zingt ‘por Bulería’.
Zij is flamenco, het zit in haar, ze zingt mét microfoon, zonder,
haar voeten dansen, ze heeft kracht en elegantie. Juana la del Revuelo
danst met haar mensen, als een familie. Martín begeleid haar met
zijn ‘cantecitos’, Martín Chico met zijn gitaar en als afscheid
laat Torombo nog wat ‘pataítas’ horen.
Om Tomasa la Macanita te verwelkomen laat Moraito zijn capo zakken
tot 7. Onder begeleiding van zijn gitaarspel danst zij ‘Tientos de Antología’
en zingt zij twee cantes zonder dat Moraito zijn capo aan hoeft te raken.
Als zij zich opricht en ‘por Bulerías’ danst gaat het publiek staan,
geëmotioneerd.
Juana Amaya danst, ze danst met kracht, het publiek wordt gepakt door
haar ‘remates’. Ze is pure flamenco, zigeunerin en wordt bovendien begeleid
door de beste zangers voor dans van dit moment, Juan José Amador
en Enrique el Extremeño.
Het sluitstuk van deze eerste avond is Aurora Vargas, ‘cantaora de
raza’. Ze wordt begeleid door haar vaste gitarist Niño de Pura en
door de twee palmeros die de Bienal al vaker ‘compás’ hebben gegeven,
Bobote en Eléctrico. Ze eindigt met Bulerías en rondt hiermee
een avond af van ‘Mujeres de Arte’.
Het afscheid van het Alcázar staat aangekondigd op het affiche
met een groepje ‘Maestros del Cante’. Het zijn Fosforito, Manuel Mairena,
José de la Tomasa, Chocolate samen met danseres Milagros Menjíbar.
Van Fosforito is een enorm repertoire op plaat gezet. Tijdens zijn optreden
kwam aan het licht dat zijn zangkwaliteiten tanende zijn. Hij deed wat
hij kon en stal de harten van het publiek, een publiek dat hem al veertig
jaar op de voet volgt. De begeleiding van Manuel Silveria op gitaar was
magistraal. Manuel Mairena bracht zijn zangkunsten met groot vertoon en
de begeleiding van de gitaar van Antonio Carrión, een van de kenners
van het diepere in de zang van de familie Los Mairena, was van grote klasse.
José, el de la Tomasa, een groot zanger, liet zien een grote kenner
van de diepe flamencozang te zijn. Hij is bovendien een van de weinige
zangers die zijn eigen teksten schrijft. De sensatie Chocolate te horen
zingen, de essentie van flamenco en dé man uit Jerez is groot, te
meer daar hij door zijn leeftijd en de flamenco die hij vertegenwoordigt
een begrip is in de flamencozang. Het perfecte en delicate gitaarspel van
Ramón Amador brengt hem naar ongekende hoogten.
Met dans wordt de avond in het Alcázar beëindigd. De essentie
van Triana, ‘Baile Sevillano’, Milagros Menjíbar besluit deze ‘Noche
de Clásicos’.
Enrique Morente
De zang in de Bienal
Al zoekend naar het aanbod van zang, ‘las islas cantaoras’ in het programma,
komen we terecht in het theater Lope de Vega. Het is uitverkocht en vol.
De voorstelling van Enrique Morente bestaat uit twee delen. Het ‘Poema
de Cante Jondo’ , een klassiek flamencostuk en een stuk dat opgedragen
is aan Federico García Lorca. Enrique Morente is terug in het programma
van de Bienal om zijn bijdrage te leveren aan de flamenco, aan de moderne
zang en de traditionele zang. Als je hem hoort en ziet krijg je het gevoel
dat hij zich nóg meer zou kunnnen geven. Hij is zonder meer een
van de belangrijkste zangers van deze eeuw, alhoewel iets in zijn zang
de naderende eenentwintigste eeuw voorspelt.
In het Teatro de la Maestranza is de volgende voorstelling van de zanger Manuel de Paula. De voorstelling ‘Majarí Calí ‘ (maagd zigeunerin ) wordt voor het eerst opgevoerd. Hierin wordt de verering van de maagd door de zigeurers getoond. Het koor en een orkest van snaarinstrumenten begeleiden de zang van Manuel de Paula. Het gitaarspel is van Joselito de Lebrija en Martín Chico en de maagd wordt gedanst door Inmaculada Aguilar. De begeleiding van de zangers Joselito de Lebrija en Manuel de Paula bij de dans van de maagd is uitmuntend. Deze dag van de Bienal heeft iets weg van een loterij en Manuel de Paula had duidelijk pech. In Jerez werd die dag het feest ‘Fiesta de Bulerías’ gevierd en hierdoor was het aantal bezoekers matig. Waarschijnlijk was men in Jerez aan het genieten van flamenco in de open lucht.
Het volgende optreden met zang was pas twee weken na ‘Majarí
Calí’. Op het affiche wordt ‘La veleda de los Angeles’ aangekondigd
met Juan de Valderrama. In het theater vertelt hij het publiek: “In 1940
kon ik zingen bij de familie Pavones in de Calatravastraat “ en begint
vol overgave te zingen ‘por derecho’. Bij het tweede lied geeft hij aan
dat hij geniet. Hij eindigt ‘por tonás’. Hij is 82 jaar, en daarvan
zingt hij er 58.
Het programma omvat verder Calixto Sánchez, die zoals gewoonlijk
wordt begleid door Manolo Franco. Ze treden op in het theater Lope de Vega
en ze blijken allebei uitstekend in vorm te zijn. Dit optreden is voor
hen een prachtige afsluiting van een zomerlang programma van optreden op
festivals in welhaast ieder hoekje van Andalucía.
Tot slot het optreden van Luís de Córdoba. Zijn ‘cantes’
waren bijzonder goed gestructureerd en hij wist zijn zang prachtig te laten
samenvloeien met het gitaarspel van Manuel Silveria.
Precies een maand na het begin van de Bienal werd het hoofdstuk ‘Cante’
afgesloten met zang met begeleiding van orkest (zonder dans). Het waren
de stemmen van twee zigeuners, de zangeres Esperanza Fernández en
zanger José Mercé die beiden de diepe zang, de
‘Cante Jondo’ vertolken. Het was het stuk voor koor en snaarorkest
‘Misterio del Santo Rosario’ van de componist José Miguel Evora.
Om de snarensectie van het orkest strak te laten klinken, maakte José
Evora gebruik van het bronzen geluid van twee van de beste zigeunerzangers,
Esperanza Fernández en José Mercé. Bijna aan het einde
van ‘Los Misterios’ ontlaadt José Mercé zich, zonder begeleiding,
in ‘cantes por seguirillas’ . Hij zingt ze ook van zijn voorvader Paco
de la Luz: Tijdens het derde lied mengt de percussie zich er voorzichtig
in en maken de violen het geluid vol en krachtig. Dit is Evora. En ja,
Bartok heeft ook donkere klanken.
José Carlos Morales
(Taller Flamenco Sevilla)
Vertaling: Marieke Heeneman
foto's:Uwe Ehrich