X Bienal de Sevilla
    deel 2

    De tiende editie van de Bienal de Arte Flamenco (‘Biënnale van de Flamencokunst’) vond afgelopen september plaats in Sevilla. Aficionao’s Sevillaanse correspondent brengt in twee delen verslag uit over dit prestigieuze festival. In het eerste deel, dat verschenen is in Aficionao 51 (november 1998), konden we lezen over de grootse opening en over de zang in de Bienal. In het tweede deel komen de gitaar en de dans aan bod.

    Gitaar
    Een van de avonden die opgedragen waren aan de gitaar, was gereserveerd voor Tomatito, die het theater Lope de Vega vulde met zijn show ‘Tomate and friends’. Het theater zat bomvol met mensen die een gitaar en een gitarist wilden zien, die je herinneren aan Camarón. Hoewel Tomatito zelf natuurlijk de rode draad was, kwamen er steeds weer andere ‘friends’ om zijn spel te omlijsten met zang en dans.
    De grootste zaal van de Bienal, de Maestranza, zat stampvol bij ‘Locura de Brisa y Trino’ van Manolo Sanlúcar, ondersteund door de uitzonderlijke en intelligente zang van Carmen Linares. Voor de composities van Manolo Sanlúcar volstaan de traditionele palos niet: hij gooit ze door elkaar, in een wonder van gitaarspel en muzikale illusie. De begeleiding van Isidro Muñoz als tweede gitarist is nodig om de gecompliceerde muziek weer eenvoudig te maken. Carmen Linares is ervaren genoeg om teksten die moeilijk zijn in te passen, toch perfect te zingen, en roept de herinnering aan Lorca op haar geheel eigen wijze op.
    Natuurlijk ontbrak ook Paco de Lucía niet. Veel collega-gitaristen waren naar de Maestranza getogen om Paco’s spel te beluisteren. Het doek gaat open, Paco begint te spelen, alleen, maar stukje bij beetje voegen zich meer leden van zijn groep bij hem, totdat deze compleet is. Paco de Lucía, Ramón de Algeciras, Viejin, Duquende, Grilo, Ruben Dantas, Carlos Benavent en Jorge Pardo namen gezamenlijk het grootste applaus in ontvangst dat klonk op de Bienal 1998. Olé, olé, Paco! De meester zelf meldde na het concert: “Het is een enorm genoegen om weer in Sevilla te mogen zijn.”
    Een man die ook genoemd dient te worden is José Maria Gallardo. Hoewel hij in feite klassiek gitarist is, heeft hij grote kennis van flamencomuziek, wat te merken was in zijn stuk Banderillas de Tiniebla (‘pijlen van de duisternis’), dat geïnspireerd was op Lorca. De sfeer was luguber, doch gevoelig. Een huivering ging door de zaal.

    Sara Baras

    Dans
    Op de tiende Bienal was er dans te over, wat de tendens liet zien dat de dans in belang toeneemt binnen de flamenco. Zo was er bijvoorbeeld de voorstelling ‘Eva’ van Eva la Yerbagüena, een avondje lekker genieten. De show begon met muziek van Pizarra op cd (vrij ouderwets). Eva komt op, begint alleen te dansen en wordt later omringd door haar uitgebreide groep, bestaande uit de onmisbare gitaristen Paco Jarana en Salvador Gutierrez, drie mannelijke dansers, vier zangers, twee percussionisten, een saxofoon en een fluit. Deze ploeg zette een avond dans zonder een enkele pauze neer. La Yerbagüena zelf, die veel verschillende dingen danste, ontroerde het publiek, dat Lope de Vega tot de nok toe vulde.
    Solo por Arte! - zo heette de voorstelling van Javier Baron, die van kop tot staart compleet bleek te zijn. Isabel Bayon, de Sevillaanse danseres, was hierin zeer aanwezig. Het klapstuk van de avond was de Soleá por Bulería die Javier Baron danste met José Antonio. Flamenco en dans verenigden zich, de temperatuur in Lope de Vega steeg. Het was schitterend, ontroerend, met als meesterwerk de handbewegingen van Jose Antonio.
    Maria Pagés mocht twee avonden haar kunsten vertonen. ‘El fantasma del museo’ (het spook van het museum) is een choreografie van haar eigen hand en toont een meesterlijk stuk fusion. Ze werkt met verscheidene muziekstijlen en cinematografische elementen, stuk voor stuk even flamenco. Geestig was de tussenkomst van Manolo Marín, als de manke bewaker van het museum. Fernando Romero schitterde in zijn rol als hopeloos verliefde jonge man en vormde met Maria Pagés het fundament van de voorstelling.
    Met ‘Cadiz, La Isla’ bracht de uit Cadiz afkomstige Sara Baras met haar eigen groep een hommage aan Cadiz. Haar dans zat vol kracht en was bijna mannelijk, maar getuigde toch van goede smaak. Op deze avond zongen een paar zigeuners die een schitterende vertolking van de cante jondo gaven. Een van hen, Chano Lobato, ging nadat hij het obligate repertoire had afgehandeld, nog lekker even door met wat ongeplande zang. Een staande ovatie kreeg het 10-jarige zoontje van Rancapino, dat tijdens het fin de fiesta ook nog wat zong.

    Hotel Triana en de Concurso
    Heel erg Bienal zijn de voorstellingen in Hotel Triana. Deze zijn altijd ‘s avonds laat, als tweede voorstelling op de avond gepland. Je zou kunnen zeggen dat een voorstelling in Hotel Triana is als een flamenco-pelgrimstocht, waarin je afdaalt naar het territorium dat Triana heet. Er waren optredens van de Gitanos del Sacromonte met Toni Maya, Gente de Lebrija trad op met Concha Vargas, en er was een optreden van Ginesa Ortega, dat door de regen in het water viel. Al deze voorstellingen waren puur en doorleefd.

    De laatste week van de Bienal was grotendeels gereserveerd voor het concours voor de jeugd (dat wil zeggen, artiesten onder de 30 jaar). Er zijn drie winnaars uitgekomen - Paco Javier Jimeno kreeg een Giraldillo voor gitaar, Melchora Ortega voor zang en Rafael de Carmen voor dans - maar in die laatste twee categorieën was het niveau zo laag, dat Sevilla haar wenkbrauwen fronste en zich afvroeg of dit nu echt de beste jonge flamenco-artiesten van Spanje waren. Zeker als je bedenkt dat de vorige editie winnaars opleverde als Terremoto Hijo en Israel Galván. Misschien dient meer talent zich aan op de elfde Bienal, in het jaar 2000, wanneer ook de flamenco een nieuw millennium inluidt.

     
    José Carlos Morales

    vertaling en bewerking: Manón van der Ham

    foto's:Uwe Ehrich