IX Bienal de Sevilla

    Waarschijnlijk het grootste en meest prestigieuze flamencofestival is de Bienal van Sevilla, die - de naam zegt het al - om de twee jaar in de Andalusische hoofdstad wordt gehouden. De negende editie van dit festival vond plaats tussen 9 en 29 september. In drie weken tijd waren er maar liefst 34 voorstellingen in vier theaters, voor een publiek dat volgens de schattingen voor de helft uit buitenlanders bestond. Van het oude stramien dat beurtelings per festival de zang, de dans, danwel de gitaar centraal stelde, is dit jaar afgeweken, hoewel het zwaartepunt toch aardig bij de dans kwam te liggen. Aficionao had een verslaggeefster ter plaatse om een impressie te geven van dit grootse flamencospektakel.

    De eerste vier dagen van de Bienal waren gewijd aan de 'Concurso de jóvenes intérpretes' een wedstrijd voor jonge vertolkers. Er waren drie prijzen te verdelen, voor respectievelijk zang, dans en gitaar, en naar elk daarvan dongen vijf artiesten mee. Uiteraard moet aan deze optredens een uitgebreide selectie vooraf zijn gegaan, maar de enige constante die ik tussen de vijftien finalisten kon ontdekken, was het feit dat zij allen onder de dertig waren. Verder liepen leeftijd en podiumervaring mijlenver uiteen. Hoe moet een veertienjarig gitaartalentje als Rubén Diaz opconcurreren tegen de 22-jarige Niño Josele die nota bene al een CD op zijn naam heeft staan? En wat begint een doodnerveuze Ana Real (22) tegen het vocale geweld van de 27-jarige Fernando Terremoto hijo, die niet alleen de stem en het uiterlijk van zijn beroemde vader geërfd heeft, maar ook zijn reputatie? De concurso had drie terechte winnaars: Terremoto hijo (zang), Israel Galván (dans) en Niño Josele (gitaar). Maar de uitslag van deze ongelijke strijd stond eigenlijk bij aanvang al vast. Als het doel van deze concurso was om jonge talenten een kans te geven, dan is de organisatie haar doel jammerlijk voorbij geschoten. Immers, de uiteindelijke winnaars hebben hun sporen in de flamencowereld allang verdiend en kunnen zich gemakkelijk op eigen kracht redden. Terremoto hijo zullen sommigen zich herinneren van het sfeervolle Bulerías de Jerez-festival op de Lindengracht van vorig jaar. Israel Galván is te zien in de video Flamenco van Carlos Saura. Het duidelijkste bewijs dat deze artiesten het zonder deze aanmoedigingsprijs ook wel zullen redden, is het feit dat ze ook in andere, 'volwassen' voorstellingen van de Bienal optraden. Een eervolle vermelding gaat daarbij naar Rafael Campallo, een 22-jarige Sevillaanse danser die net niet in de prijzen viel. Die was te zien in maar liefst vier (!) verschillende producties. Kunnen ze geen prijzen toekennen voor het onthouden van choreografieën?
     
     

    Familieziek

    Er waren trouwens meer van dat soort recidivisten. Recordhouders zijn de zangers Juan José Amador (zes optredens) en El Extremeño (vijf optredens), die niet voor niets bekend staan als goede dansbegeleiders. Het toont maar weer eens aan hoe klein en hecht de flamenco-scene in (Zuid-)Spanje eigenlijk is, terwijl het in de marges ook interessant is om te bekijken hoe iedereen aan elkaar verwant en verzwagerd is. Want Spanjaarden zijn familieziek en zigeuners doen daar nog eens een schepje bovenop. Dat flamenco-artiesten graag hun muzikale zonen, dochters, neefjes en nichtjes het toneel opslepen, hoeft geen bezwaar te zijn. Zo bleek Carlos Heredia, wiens CD nog onlangs in de Aficionao werd besproken, niet alleen een nichtje te hebben dat goed kon zingen - zeker toen ze na een wat schuchter begin over haar zenuwen heen was - maar ook een aanbiddelijk dochtertje van negen jaar, dat met het ritmisch schudden van een 'zoutvaatje' de finishing touch gaf aan een overtuigend staaltje moderne flamenco. De rest van de familie Heredia hing van jong tot oud over de balustrade van het eerste balkon en droeg met instemmend jaleo bij tot de feeststemming. Een ander voorbeeld van een geslaagd familie-onderonsje was de ijzeren combinatie tussen gitarist Pedro Bacán en zijn zingende zuster Ines. En dan de groep rond de gezette zangeres Juana la del Revuelo, die op de sfeervolle patio van het Hotel Triana in de gelijknamige wijk een waar buurtfeest wist op te bouwen. De oudste zanger had de pensioengerechtigde leeftijd allang bereikt, de jongste danseres nauwelijks haar eerste tanden gewisseld. Ter vergroting van de feestvreugde werd El Farruquito, de getalenteerde kleinzoon van de bij leven al legendarische danser El Farruco, het toneel opgehesen, en deed in enkele passen alle andere dansers vergeten. En hij bleek warempel nog een jonger broertje te hebben, ook nog met melkgebit, dat ook al in opa’s voetsporen trad.
    Soms echter ondermijnde de liefde voor de familie de gezonde kritiek. Geen kwaad woord over de dansvoorstelling van de indrukwekkende Manuela Carrasco (met o.a. - jawel - Israel Galván en Rafael Campallo), maar of ze haar dochter Samara een dienst bewees door haar voor het voetlicht te halen? Dochterlief zong hartstochtelijk vals en op de navenant lauwe reactie van het publiek snauwde ze: “Het was de eerste keer!” voor ze haastig tussen de coulissen verdween.
     
     

    Genadeloos

    Dat liefde blind maakt, bewees de oude Parilla de Jerez, nestor van de bekende zigeunerfamilie. Dat zoon Juan speelde en dochter Ana danste, was geen probleem. Zo flamencotalent al niet erfelijk is, hebben zijn nazaten het zeker met de moedermelk ingezogen. Maar zijn keuze om zijn veel jongere Amerikaanse vrouw La Tibu te laten dansen, viel bij de rest van de Jerezaanse clan niet in goede aarde. Zangeres La Macanita, gehuld in een bolletjesjurk met gevaarlijk laag decolleté, keek nuffig de andere kant uit, terwijl de Amerikaanse zich door haar Cantiñas heenworstelde. Toen een regenbui deze nachtelijke openluchtvoorstelling kwam verstoren, werd de tweede dans van La Tibu dan ook genadeloos van het programma geschrapt, en werd onder het uitstoten van de thans wel zeer toepasselijk geworden kreet “Agua” de slotbulería ingezet, die op z’n Jerezaans eindeloos lang was.
    De patio van Hotel Triana waar ook dit optreden zich afspeelde, was beslist de meest sfeervolle, maar niet de enige cht. De meeste voorstellingen vonden plaats in het Teatro Lope de Vega, een prachtige negentiende-eeuwse bonbondoos met rood velours en goudgeverfde ornamenten, traditioneel de “thuisbasis” van de Bienal. Het is jammer dat de Bienal in zijn zestien-jarige geschiedenis te groot is geworden om zich tot dit ene theater te beperken, want het is de ideale locatie: groot genoeg voor een 800-koppig publiek, maar klein genoeg om intiem te zijn (opvallend was dat de meeste jaleo afkomstig was van de goedkoopste rangen), sfeervol met z’n oubollige interieur, maar - en dat is het belangrijkste - met een uitstekende geluidstechniek. Niet alleen zang en gitaar werden voortreffelijk versterkt, maar ook de dans was overal in de zaal goed te horen.

    Ziekelijk groen

    Al die kwaliteiten ontbraken aan de tweede locatie, het gloednieuwe operagebouw de Maestranza, een monster dat sinds 1992 de oever van de Guadalquivir ontsiert. De enorme zaal met veel blank houtwerk en ziekelijk groene stoelbekleding ademt de sfeer van een crematorium, en de ijskoude tochtvlagen van de airconditioning jagen de arme toeschouwer de rillingen over de rug. En zou je in zo’n modern muziektheater tenminste een goed geluid verwachten, dan kwam je bedrogen uit. Van het voetenwerk was zelfs op rij zes al niets meer te horen, terwijl uit de wanhopige blikken van de gitaristen op de voeten van de dansers viel af te leiden, dat ook zij van dit geluid verstoken bleven.
    De enige wiens voetenwerk goed uit de verf kwam, was het fenomeen Juan Ramirez, maar zijn handelsmerk is dan ook om op de vierkante meter de ene straffe roffel na de ander af te leveren. Het enige wat ten voordele van de Maestranza gezegd kan worden, is dat dit het enige theater was waar de voorstellingen op tijd begonnen. Met het onaangename gevolg dat de argeloze bezoeker die zich geheel had ingesteld op het “Spaanse kwartiertje” van Teatro Lope de Vega voor een gesloten deur kwam te staan. Dan was je nog beter af in het al even eigentijdse Teatro Central, dat ondanks zijn naam mijlenver van de binnenstad lag op het verlaten terrein van de Expo ’92. Een sterk schuin oplopende zaal maakte dit theater uitermate geschikt voor dansvoorstellingen, omdat het zicht vanaf alle plaatsen goed was. En het geluid was alleszins acceptabel. Alleen die afstand... taxichauffeurs deden goede zaken.
     
     

    Familiefeestjes

    Zoals gezegd had de oude patio van Hotel Triana, aan drie kanten omgeven door een drie verdiepingen hoog wit gebouw met nostalgische balkonnetjes, de meeste sfeer. Het was wel afzien voor de arme toeschouwer, want degene die de binnenplaats met klapstoeltjes had volgepropt, had niet stilgestaan bij het feit dat de gemiddelde mens niet in staat is zijn benen in zijn nek te leggen. En uiteraard was het zicht vanaf de achterste rijen niet geweldig. Maar dit ongerief werd ruimschoots goedgemaakt door de ambiance, onder de blote sterrenhemel van nachtelijk Triana. Heel terecht had de organisatie hier optredens geprogrammeerd met een volkser karakter dan de echte theaterproducties, zoals Rancapino y su gente uit Cadíz, de Parilla-clan uit Jerez, en dergelijke delegaties uit Utrera en Triana zelf. Zo ontstonden ware juergas, die meer weghadden van uit de hand gelopen familiefeestjes, en die doorgaans later begonnen dan het aangekondigde tijdstip van middernacht, maar ook zelden vóór drie uur eindigden.

    34 voorstellingen op vier locaties laten zich niet in één artikel beschrijven. Laat ik hier volstaan met het noemen van enkele hoogte- en dieptepunten, met uiteraard het voorbehoud dat elk oordeel persoonlijk is en dat de schrijfster dezes na het bezoeken van 'slechts' twaalf voorstellingen nauwelijks recht van spreken heeft. Van te voren stond vast dat de première van de dansproductie 'Gitano' van Antonio Canales één van de toppers van het festival zou worden. Na het wereldwijde succes van zijn vorige productie 'Torero' verwachtte heel Sevilla een nieuw meesterwerk van haar verloren zoon. 'Gitano', zo vertelde Canales op een persconferentie, vertelt het verhaal van de komst van de zigeuners in Spanje en valt uiteen in drie delen: de traditie, die ons meeneemt naar het aloude zigeunerkamp, de moderne tijd, die ons de jonge, ontheemde zigeuners toont in de grote stad, en tenslotte een grote fiesta, een bruiloftsfeest, die ons de zigeuner laat zien in het theater. Vooral in het tweede deel schuwt Canales het experiment niet, en gebruikt hij een geluidsband met stadsgeluiden en - heel verrassend - Arabische muziek. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het verhaal flinterdun is, maar de voorstelling daarom niet minder boeiend. Maar liefst dertien dansers en tien muzikanten bevolkten het toneel en vooral de soliste Sara Baras en een zestal jonge bailaores (duidelijk volgelingen van grootmeester Canales) maakten grote indruk. De lokale kranten klaagden dat Canales het dansen was verleerd, maar dat oordeel is veel te hard. Toegegeven, de magie die Canales als solodanser soms weet op te roepen, bleef nu achterwege, maar daar stond tegenover dat hij als choreograaf en inspirator een prachtig werkstuk heeft afgeleverd, dat het publiek tot een daverend applaus bracht. Helaas ontbreekt Nederland vooralsnog op de speellijst van 'Gitano', maar wie weet...
     
     

    Onwaarschijnlijk

    Een andere dansproductie die enkele volle zalen trok, was van de Compañía Andaluza de Danza, een 2.5 jaar jong dansgezelschap dat voor het eerst aan de Bienal meedeed. Ze dansten twee choreografieën van Manolo Marín, een mengeling van flamenco en klassiek Spaanse dans, waarin de twaalf jonge dansers en danseressen toonden van beide markten thuis te zijn. Ronduit indrukwekkend echter was “El perro andaluz, Burlerías” van María Pagés, gedanst op een onwaarschijnlijke muziekcombinatie van onder andere Astor Piazzola, Tom Waits en Camarón. Dat flamenco en moderne dans niet gemakkelijk te combineren zijn, blijkt uit het (wat mij betreft) doodgeboren kindje van Joaquín Cortés, maar María Pagés is er in geslaagd om met het idioom van beide iets nieuws te creëren. Flamenco losgescheurd uit zijn orthodoxe liturgie, moderne dansbewegingen doodleuk afgewisseld met stevig voetenwerk, op muziek die schijnbaar niets met flamenco heeft uit te staan, en toch was het van begin tot einde overtuigend, niet in het minst vanwege het overrompelende enthousiasme van de dansers (onder wie - jazeker - Rafael Campallo). De groep heeft nog geen plannen om naar het buitenland te gaan, maar het zou fantastisch zijn als zoiets eens in een Nederlands theater te zien zou zijn.
     
     

    Betovering

    Uiteraard was er naast deze moderne uitingen ruim aandacht voor de traditionelere vormen van flamenco. Ademloos heb ik zitten luisteren naar El Pele, die het Lope de Vega theater in betovering bracht met een Siguiriya, zo schrijnend, dat hij je deed afdalen naar de diepten van je eigen verdriet. Bij datzelfde optreden danste Eva la Yerbabuena, die ook enkele malen in Nederland te zien is geweest; een prachtige danseres die de emotie van de zang met haar hele lichaam weet uit te drukken. Twee kopstukken van de flamenco puro, die met een bijna sobere voorstelling de magische kracht die duende heet, wisten op te wekken. En - helaas, uw reporter was er niet bij - het optreden rond percussionist Manuel Solér, die bijgestaan door drie dansers (Javier Barón, en uiteraard Israel Galván en Rafael Campallo) het compás centraal stelde, was ook van grote klasse.
    Mogen we na zoveel gejubel ook even stilstaan bij de dieptepunten? Want in een zo groot festival kan niet alles even briljant zijn. Het grootste dieptepunt was mijns inziens Manolo Sanlucar. Deze gitaar-grootmeester zou zijn nieuwe werk “Música para ocho monumentos” presenteren, de - de naam zegt het al - monumentale opvolger van het succesvolle “Tauromaquía”, voor gitaar en orkest. De lang verbijde première werd echter op het laatste moment afgelast, omdat het werk volgens Sanlucar nog niet gereed is. Is hij bang dat hij zijn vorige meesterwerk niet kan overtreffen? We zullen moeten wachten tot de maestro het alsnog aandurft.
     
     

    Uitglijders

    Uit tweede hand heb ik het verslag van Chiquetete, die om onbekende redenen de flamenco liet voor wat ie was, en als een gemankeerde hippie kampvuurliedjes ging zitten zingen, een schamele vertoning van een artiest wiens reputatie toch meer doet verwachten. Maar zo hebben er wel meer hun uitglijders. Zo is er het tragische geval van de danser El Mimbre, die wat dramatiek aan zijn optreden wilde toevoegen. Nadat hij in een opzichtig felrood kostuum enkele onduidelijke schijnbewegingen over het toneel had gemaakt, riep de zanger hem toe: “Wat zoek je, Manuel, wat zoek je?” Waarop de danser met veel pathos antwoordde: “Ik zoek... mijn licht!” Een daverend lachsalvo ergens vanuit de zaal torpedeerde dit merkwaardige toneeltje en het had er alle schijn van dat El Mimbre nadien zijn licht niet meer gevonden heeft.
    Ach, het is nooit moeilijk om commentaar te hebben en zeker de plaatselijke kranten hadden er een handje van om alles wat maar een beetje zweemde naar modern, af te doen als Joaquín Cortés-imitaties, maar een feit is dat de Bienal een unieke kans biedt om een uitgelezen keus van flamenco in korte tijd te bezichtigen. Geen wonder dat aficionados van over de hele wereld waren toegestroomd, met een opvallend grote oververtegenwoordiging van Japanners. Maar ook de artiesten zelf kwamen elkaars prestaties bewonderen, zodat het een sport werd om de beroemdheden in de zaal te tellen. Sowieso is het een vreugde om flamenco te horen en te zien op de plek waar het thuishoort, waar de hele zaal meeleeft met wat er op het podium gebeurt en dat met veel jaleo laat merken.
    Als motto had de IX Bienal de Flamenco een uitspraak van Igor Stravinsky meegekregen: “El Flamenco, un arte de composición” (de flamenco, een kunst van compositie). Gezien de diversiteit van de voorstellingen, die in het brede scala van traditionele en moderne vormen geen aspect onbelicht lieten, zou ook als motto een uitspraak mogen gelden, die Antonio Canales deed op de persconferentie voor de première van “Gitano”: “Flamenco is noch nieuw, noch oud, het is altijd flamenco”. Wie weet een tip voor de Bienal van 1998?

     Marlies Jansen

     De foto's bij dit artikel zijn ter beschikking gesteld door Manuel Conradi van Olimpia Press, het persagentschap van de IX Bienal.