El Farruco - de koning is dood, leve de koning

    Zoals we reeds meldden in Aficionao nr. 46 is op 17 december 1997 de danser El Farruco overleden. Om te begrijpen wat voor verlies dit is voor de flamencowereld, moet je beseffen dat hij meer was dan een begenadigd danser. Hij was de pater familias van een roemruchte zigeunerfamilie en het boegbeeld van een uitstervend ras: de volgens eigen wetten en zeden levende zigeunerclan, waar de flamencokunst van vader op zoon en van moeder op dochter wordt doorgegeven. Waar artiesten geen dansacademie hadden doorlopen, maar na hun harde arbeid als smid of als mandenvlechter ‘s avonds hun leed uitten in dans en muziek.

    De levensgeschiedenis van El Farruco is doortrokken van het leed waar de flamenco uit voort lijkt te komen. Als Antonio Montoya Flores kwam hij in Sevilla ter wereld in 1935 of 1936 - de bronnen zijn verdeeld, maar voor zigeuners is leeftijd nou eenmaal niet zo belangrijk. De flamenco kreeg hij met de paplepel ingegoten. Zijn oudoom was de beroemde gitarist Ramón Montoya, zijn moeder trad als danseres op onder de naam ‘La Farruca’. Zij stamde uit een bekende zigeunerdynastie, de ‘Canasteros’ (letterlijk: ‘mandenvlechters’, hetgeen ook hun voornaamste beroep was), die heel sterk hechtte aan de traditie en zigeunerwetten.
    Het waren roerige tijden. Farruco’s vader werd in de Spaanse Burgeroorlog (1936-39) gefusilleerd door de fascisten van Franco. Farruco zelf moest al jong de kost verdienen met mandenvlechten. Hij trok rond met andere zigeuners en ontwikkelde zijn dansstijl door met zijn voeten het geluid van de paarden te imiteren.

    Open doekje
    Van zo’n hard leven word je snel volwassen: hij trouwde op zijn veertiende, werd vader op zijn vijftiende en was weduwnaar op zijn zestiende. Zijn eerste kleinkind kreeg hij toen hij 33 was. Toen was hij inmiddels hertrouwd en vormde het middelpunt van een muzikale familie: zijn zoon Juan Antonio ‘El Farruquito’ had zijn vaders danstalent geërfd en dochters Rosario ‘La Farruquita’ en Pilar konden zowel zingen als dansen. El Farruco vierde wereldwijd triomfen en kreeg in het prestigieuze ‘Palace Theatre’ in Londen maar liefst 15 open doekjes.

    Noodlot
    Op het toppunt van zijn roem sloeg het noodlot toe: zijn enige zoon Farruquito kwam op 18-jarige leeftijd bij een ongeluk om het leven. Farruco was gebroken van verdriet en trok zich terug in de familiekring. Hoop gloorde toen hij in zijn in 1983 geboren kleinzoon een nieuwe erfgenaam zag om de flamencotraditie in de familie voort te zetten. Al vanaf zijn prille peuterjaren nam hij deze Juan Manuel Hernández Montoya (kind van Rosario en de zanger El Moreno) onder zijn hoede, en al gauw kreeg het wonderkind de bijnaam van zijn jonggestorven oom ‘El Farruquito’ toebedeeld. Hoewel Farruco, conform de tijdgeest, ook aan de toestromende buitenlandse aficionados lesgaf, stond het doorgeven van de kunst aan zijn kleinkinderen voorop. Zo danste hij met Farruquito een soleares in de film ‘Flamenco’ van Saura.

    Capitán
    Op het toneel had Farruco de uitstraling van een zigeunerkoning: met zijn ronde buik fier vooruit, de sombrero schuin op het hoofd en de armen vooruitgestoken, vond hij een harmonisch evenwicht tussen zijn respect voor traditie en zijn eigen artistieke vrijheid. In één van de laatste interviews die Farruco gaf - hij was toen al ziek - bekritiseerde hij de huidige trend in flamencodans, waarin alles om de techniek lijkt te draaien: “Tegenwoordig is alles gefabriceerd. Je stopt een stukje plastic in het apparaat en er rolt een dans uit. Je moet er niet zoveel figuren en dingen in willen stoppen. Het is genoeg om een arm op te tillen, maar je moet weten hóé je hem optilt, zonder te oefenen. Je moet het van binnenuit kunnen vertellen. Een balletdanser danst op alle dagen hetzelfde, een flamencodanser niet.” Dat die les bij Farruquito was overgekomen, daar maakte hij zich geen zorgen over. “Het is een voorlijk kind. Met één jaar kon hij al tot tien tellen,” schepte hij op over zijn kleinzoon die hij steevast ‘mi capitán’ (mijn kapitein) noemde.
    En Farruquito? Die voelt met zijn 14 jaar de grote verantwoordelijkheid op zijn schouders drukken om de traditie voort te zetten. In hetzelfde interview zegt hij over zijn grootvader: “Voor mij is hij de grootste, voor mij is hij een god, want hij heeft me alles geleerd, vanaf mijn kindertijd. We gaan door met dat te doen wat hij altijd gedaan heeft.”
    Hoe zeiden de Fransen het ook alweer? “De koning is dood. Leve de koning!”

    Marlies Jansen

    Bronnen: ‘El Farruco’ in Anda! nr. 17, voorjaar 1998 en interview uitgezonden in het Spaanse radio-programa ‘Duendeando’.

    Met dank aan Brecht Saanswijk en Alexandra Bruel voor het opsturen van een bandje met het interview en aan Mely Fernandez voor haar hulp bij het ontcijferen van Farruco’s niet al te zuivere Spaans.