Open doekje
Van zo’n hard leven word je snel volwassen: hij trouwde op zijn veertiende,
werd vader op zijn vijftiende en was weduwnaar op zijn zestiende. Zijn
eerste kleinkind kreeg hij toen hij 33 was. Toen was hij inmiddels hertrouwd
en vormde het middelpunt van een muzikale familie: zijn zoon Juan Antonio
‘El Farruquito’ had zijn vaders danstalent geërfd en dochters Rosario
‘La Farruquita’ en Pilar konden zowel zingen als dansen. El Farruco vierde
wereldwijd triomfen en kreeg in het prestigieuze ‘Palace Theatre’ in Londen
maar liefst 15 open doekjes.
Noodlot
Op het toppunt van zijn roem sloeg het noodlot toe: zijn enige zoon
Farruquito kwam op 18-jarige leeftijd bij een ongeluk om het leven. Farruco
was gebroken van verdriet en trok zich terug in de familiekring. Hoop gloorde
toen hij in zijn in 1983 geboren kleinzoon een nieuwe erfgenaam zag om
de flamencotraditie in de familie voort te zetten. Al vanaf zijn prille
peuterjaren nam hij deze Juan Manuel Hernández Montoya (kind van
Rosario en de zanger El Moreno) onder zijn hoede, en al gauw kreeg het
wonderkind de bijnaam van zijn jonggestorven oom ‘El Farruquito’ toebedeeld.
Hoewel Farruco, conform de tijdgeest, ook aan de toestromende buitenlandse
aficionados lesgaf, stond het doorgeven van de kunst aan zijn kleinkinderen
voorop. Zo danste hij met Farruquito een soleares in de film ‘Flamenco’
van Saura.
Capitán
Op het toneel had Farruco de uitstraling van een zigeunerkoning: met
zijn ronde buik fier vooruit, de sombrero schuin op het hoofd en de armen
vooruitgestoken, vond hij een harmonisch evenwicht tussen zijn respect
voor traditie en zijn eigen artistieke vrijheid. In één van
de laatste interviews die Farruco gaf - hij was toen al ziek - bekritiseerde
hij de huidige trend in flamencodans, waarin alles om de techniek lijkt
te draaien: “Tegenwoordig is alles gefabriceerd. Je stopt een stukje plastic
in het apparaat en er rolt een dans uit. Je moet er niet zoveel figuren
en dingen in willen stoppen. Het is genoeg om een arm op te tillen, maar
je moet weten hóé je hem optilt, zonder te oefenen. Je moet
het van binnenuit kunnen vertellen. Een balletdanser danst op alle dagen
hetzelfde, een flamencodanser niet.” Dat die les bij Farruquito was overgekomen,
daar maakte hij zich geen zorgen over. “Het is een voorlijk kind. Met één
jaar kon hij al tot tien tellen,” schepte hij op over zijn kleinzoon die
hij steevast ‘mi capitán’ (mijn kapitein) noemde.
En Farruquito? Die voelt met zijn 14 jaar de grote verantwoordelijkheid
op zijn schouders drukken om de traditie voort te zetten. In hetzelfde
interview zegt hij over zijn grootvader: “Voor mij is hij de grootste,
voor mij is hij een god, want hij heeft me alles geleerd, vanaf mijn kindertijd.
We gaan door met dat te doen wat hij altijd gedaan heeft.”
Hoe zeiden de Fransen het ook alweer? “De koning is dood. Leve de koning!”
Marlies Jansen
Bronnen: ‘El Farruco’ in Anda! nr. 17, voorjaar 1998 en interview uitgezonden in het Spaanse radio-programa ‘Duendeando’.
Met dank aan Brecht Saanswijk en Alexandra Bruel voor het opsturen van een bandje met het interview en aan Mely Fernandez voor haar hulp bij het ontcijferen van Farruco’s niet al te zuivere Spaans.