Tomatito zet de flamenco voort

    Begin april was de gitarist Tomatito in Nederland voor twee concerten. Door zijn hechte samenwerking met Camarón en natuurlijk door zijn onnavolgbare gitaarspel, heeft hij bij leven al een legendarische reputatie verworven. Jonge zangers staan in de rij om met hem een plaat op te nemen en jonge gitaristen zweten op zijn falsetas. Hij is één van de wegbereiders van de moderne flamenco en beschouwt de flamenco dan ook als een muziek die openstaat. “Maar flamenco kan geen andere richtingen uitgaan, want dan houdt het op flamenco te zijn.”

    Op dinsdagavond 1 april ademt een stampvol Paradiso de sfeer van een familiereünie. Overal ontmoeten en begroeten flamencoliefhebbers elkaar, in blijde opwinding over wat komen gaat. Nee, het is geen aprilgrap, zo blijkt, wanneer Tomatito met zijn gitaar het podium opbanjert. Het gejuich en applaus uit de zaal neemt hij met een bijna verontschuldigende hoofdknik in ontvangst. Het wordt stil als hij begint te spelen. Gefascineerd laat het publiek zich meevoeren door de muziek van één man met een gitaar, en laat zich opzwepen door een duizelingwekkende bulerías. Tomatito glimlacht na iedere geslaagde falseta, alsof de gitaar ook hem verrast en verrukt.
    Andere artiesten dienen zich aan. Potito, met zijn prille twintig jaar al een kopstuk van de ‘jovenes flamencos’, zingt voor de pauze zonder veel overgave, maar laat zich in het tweede deel door de bulerías van de gitarist tot leven wekken. Danser Joselito Fernández laat het bij één dans. Tomatito trekt de kar van begin tot eind. De zaal roept om meer en ziet hem - na nog enkele passen bulerías - met spijt tussen de gordijnen verdwijnen.

    Wie is deze gitaargrootmeester? De feiten zijn bekend: José Fernández Torres, geboren in Almería in 1958, heeft zijn bijnaam ‘tomaatje’ geërfd van zijn grootvader, ook gitarist, en vader, dirigent, die allebei Tomate werden genoemd. Op jeugdige leeftijd werd hij door Paco de Lucía ontdekt en mocht hij gaan meespelen op de platen van Camarón de la Isla. Toen Paco de Lucía de samenwerking met Camarón verbrak, ging Tomatito door. Het tweetal was onafscheidelijk tot Camaróns dood in 1992. Sindsdien heeft Tomatito veel bekende artiesten begeleid, en naam gemaakt als sologitarist, ondermeer met de cd’s Barrio Negro (1991) en Guitarra Gitana (1996).

    Maar hoe ziet hij zelf de flamenco en zijn eigen rol daarin? Om daar achter te komen togen wij (uw verslaggeefster geflankeerd door gitaristen Gerard Postma en José Adame Sanchez) de volgende dag naar zijn hotel voor een interview.  Sterallures heeft Tomatito in ieder geval niet. Gekleed in een zwart trainingspak komt hij onopvallend het hotel binnenwandelen en neemt vriendelijk de tijd om met ons te praten. Met het vurige optreden van de vorige avond nog helder voor de geest vraag ik of hij liever optreedt dan platen opneemt:
    “Ik speel liever live, natuurlijk. Een cd is professioneler, meer opgepoetst: hier stop je, daar ga je door... De techniek vereist dat het op een bepaalde manier moet klinken, je moet het compás ritmisch neerzetten en zuiver spelen, de ene muziek met de andere combineren. Het is iets anders. Bij een optreden is het publiek bij je. Iemand zegt iets tegen je en jij geeft antwoord. Je hoofd werkt op topsnelheid. Als je een publiek hebt dat van jou is en naar jou komt kijken, dat laat zich met niets vergelijken. Ik ga nu op tournee door Duitsland en weet zeker dat de muziek iedere dag min of meer verschillend zal zijn. De ene dag houd ik op deze plek op, de andere dag ga ik op die plek door. Dat is flamenco, nietwaar?”
    Voor zijn vroegere leermeester Paco de Lucía heeft hij grote bewondering: “Hij is de grootste van ons en hij is de baas.” Maar in tegenstelling tot De Lucía experimenteert Tomatito niet met andere muziekvormen, zoals jazz en Zuidamerikaans. “Ik denk dat de flamencogitaar op zichzelf rijk genoeg is, zoals hij klinkt. Ik prefereer om de basale dingen zo goed mogelijk te spelen en daarin nieuwe dingen te vinden. Ik zeg niet: flamenco is zus en zo en basta. Flamenco is voor mij een muziek die openstaat. Maar altijd zonder zijn eigen identiteit te verliezen.”
    De andere grootheid in zijn leven was Camarón. Tomatito’s solocarrière wordt altijd in verband gebracht met de dood van Camarón, alsof hij toen pas uit diens schaduw loskwam. Hoe denkt hij daar zelf over? Ligt het wel zo simpel?
    “Nee, het is moeilijk,” zucht hij en zijn stem wordt zachter, “Ik was heel tevreden en heel gelukkig met Camarón, heel mijn leven met hem. Als hij niet gestorven was, zou ik altijd bij hem gebleven zijn. Ik was geen sologitarist geworden, want hij is mijn idool. Ik houd ook meer van zang dan van gitaar. Want de stem is een natuurlijk instrument en de gitaar wordt gemaakt. Laat een kind acht uur per dag gitaar spelen en in tien jaar is hij een virtuoos en kan ervan leven. Maar de stem niet. Ik kan er elke dag acht uur op studeren en toch leer ik nooit zingen. Je hebt het of je hebt het niet. Ik had het naar mijn zin bij Camarón. Maar daarna moest ik ofwel op de markt gaan staan, of mezelf dwingen om solo te gaan. En beetje bij beetje vond ik een manier om door te gaan en mijn muziek te spelen.”
    Voelt Tomatito zich een peetvader voor de jovenes flamencos, die immers maar al te graag met hem platen opnemen?
    “Ach, als ik kan helpen met dat wat Camarón me heeft nagelaten, de macht van mijn naam als de gitarist die Camarón begeleid heeft, dan doe ik dat. Ik denk dat we de taak hebben de flamenco voort te zetten. Ja, zij zijn jonger dan ik, maar ik zie mezelf eerder als oudere broer, niet als vader, want zover ben ik nog niet.”
    Ook aan jonge gitaristen biedt hij hulp, ondermeer door een lesvideo (die eerder in de Aficionao besproken is). Gerard kan toch niet nalaten te vragen of hij wel beseft hoe ontzettend moeilijk die is. Tomatito glimlacht verontschuldigend: “Het is een beetje moeilijk  voor mensen die het aan het leren zijn. En als een falseta van mezelf mij al veel werk kost, dan zal het een ander misschien twee keer zoveel werk kosten. Maar alles wat je leuk vindt, leer je met kleine beetjes. En dan kan zo’n video een manier zijn om je te stimuleren, zonder te worstelen” - en hij beeldt een overijverige gitarist uit die als een bezetene van het scherm zit na te spelen - “Ik ben geen leraar die lesgeeft. In Spanje zijn veel mensen die mijn dingen spelen. Voor hen is die video een manier om het in zich op te nemen, rustig thuis met een broodje en een glaasje wijn” - en illustratief zakt hij onderuit.
    Hij is het met Gerard eens dat flamenco in Spanje steeds meer op topsport begint te lijken. “Maar sporters moeten ook geboren worden. In Spanje heb je gitaristen en artiesten. Je hebt veel gitaristen, professioneel, competitief, die goed spelen. Maar je hebt ook artiesten, die minder rennen, maar uiteindelijk verder komen. Paco de Lucía zou sneller zijn dan wie dan ook, als hij zou willen. Maar daar gaat het niet om, het gaat om het hart. Als je heel snel speelt, kun je eindigen met herrie en hoor je niks meer. Maar je moet de mensen een verhaal vertellen. Ik geloof dat de gitaar een universele taal is, zonder woorden. En alle gitaristen zijn gelijk, want alle mensen, alle landen, alle rassen hebben een hart en voelen op hun manier. Je moet studeren, naar flamenco luisteren, zowel oud als nieuw, net als wij, en zo leer je het.”
    “Waar gaat de flamenco in de toekomst naar toe?” wil een Italiaanse journalist weten die zich bij ons heeft gevoegd. Tomatito antwoordt zeer beslist: “Ik denk dat de flamenco altijd op z’n plaats zal blijven. Want die nieuwe dingen die uitkomen, zoals Pata Negra, zijn zeer goed en trekken een publiek. Maar de mensen die flamenco willen horen, gaan - dankzij hen - ook naar andere plekken. De authentieke stijl moet je zoeken, je moet de put uitdiepen tot waar het water zich bevindt. Camarón trok veel publiek voor de flamenco. Hij had iets moderns en zo’n mooie stem, dat hij allerlei mensen aansprak, ook jongeren, die dankzij hem ook historische zangers als Terremoto en Manuel Torre leerden kennen. Flamenco kan geen andere richtingen opgaan, omdat flamenco nu eenmaal flamenco is. Zelfs Paco de Lucía is gekker op zijn flamencoplaten dan op die met Al di Meola. Uiteindelijk speelt hij liever een seguiriya die heel flamenco klinkt, of een mooie taranta, dan een Zuidamerikaanse rumba.
    Als flamenco z’n basis verliest, is het geen flamenco. En dan zal het de mensen zeker niet meer aanspreken. Jij houdt van flamenco omdat het flamenco klinkt. Bijvoorbeeld, in mijn muziek kan ik een passage op een andere manier spelen, dat je zegt: het is mooi, het klopt muzikaal; een moderne falseta, prima, maar het einde is toch weer: tateriámtateram! Begrijp je wel?”

    Marlies Jansen