Vicente Amigo: 'Ik speel zoals ik ben.'

Je hebt het echt gemaakt als flamencogitarist als je voornaam volstaat als naamsaanduiding. Gitaargoden als De Lucía en Sanlúcar heten in de volksmond kortweg 'Paco' en 'Manolo' en ook Gerardo heeft zijn achternaam Nuñez zo langzamerhand niet meer nodig. 'Vicente' is er met zijn 31 jaar al vroeg bij: vier jaar geleden was het nog voluit Vicente Amigo, die Vredenburg op z'n kop zette, maar anno 1998 heeft het publiek dat naar het eenmalige optreden in de Doelen in Rotterdam komt, aan één woord genoeg: Vicente.

Maar weinig mensen zullen zich Vicente's Nederlandse debuut herinneren. Als vijftienjarig wonderkind kwam hij als protégé van Paco Peña naar Nederland en mocht ondermeer in het t.v.programma van Sonja zijn kunnen vertonen. Gitarist Gerard Postma vertelde dat hij destijds met wat Nederlandse flamencoartiesten een optreden had in de muziekschool van Voorschoten. De directeur wees op een jongetje dat achter een glazen deur wat zat in te spelen. Mocht die in het voorprogramma? Gerard vond het best, maar toen hij vervolgens de deur opende en hoorde wat voor klanken de jonge Vicente (want die was het) uit z'n gitaar wist te halen, vroeg hij zich ernstig af of voor- en hoofdprogramma niet moesten worden omgewisseld.

Een oudere en wijzere Vicente beweert dat je eigenlijk voor flamenco een zekere rijpheid nodig hebt: "Ik geloof dat de flamenco altijd iets voor volwassenen is geweest, niet iets voor kinderen. Om de flamenco te begrijpen, is rijpheid nodig. Je kunt als kind wel gitaar leren spelen, je kunt de techniek begrijpen. En ook van de zang kun je wel zo'n beetje de techniek doorkrijgen. Maar de essentie van de flamenco is iets dat rijpheid vraagt. Dat wil nog niet zeggen dat er geen vroegrijpe kinderen zijn. Maar ik persoonlijk ben in de loop van de tijd meer van de zang gaan houden. Tegenwoordig houd ik er veel meer van dan vroeger. En van gitaar houd ik nog net zoveel."
En hoewel hij allerlei jazzy elementen door zijn composities gooit, vindt hij dat hij door die wijsheid meer flamenco speelt dan vroeger: "De zang is de basis, de flamenco is geboren met de zang, daar ben ik zeker van. In zekere zin kun je zeggen dat de zang de 'moeder' is. Niet dat het daarmee het belangrijkste is. Belangrijk is alles waar je belang aan toekent: de gitaar, de dans... het hangt ervan af hoe het gedaan wordt." Vicente heeft zelf gewerkt met zangers als El Pele en Luis de Cordoba, en met dansers als Javier la Torre en Israel Galván. Die laatste vindt hij de beste danser van dit moment. Uiteindelijk geeft hij de voorkeur aan de solo-gitaar: "Ik heb besloten dat mijn carrière die kant op moest. Maar je moet ook de dans kennen en kunnen begeleiden, voor het ritme. En tegenwoordig houdt ik veel meer van de zang dan vroeger, ik begrijp het beter. Ik houd van zingen..." en met een kleine aarzeling verduidelijkt hij: "eh.. thuis, want ik zing slecht."

We zitten op een herfstige zondagmiddag op zijn hotelkamer, waar de verwarming tot bejaardenhuistemperatuur is opgestookt. Meteen bij het betreden van de kamer heeft Vicente zijn gitaar op schoot getrokken, om die gedurende het gehele interview niet meer los te laten. Een stukje schuimrubber onder de snaren dempt de tonen af, terwijl zijn vingers bijna werktuigelijk over de snaren dansen.
Rijpheid of geen rijpheid, hij heeft nog steeds dezelfde jongensachtige charme en ietwat slungelige motoriek. Zijn zijn ideeën ook hetzelfde gebleven? Vier jaar geleden beweerde Vicente in Aficionao dat hij niet wilde afwijken van het 'rechte pad van de flamenco': eenvoudige dingen, zonder al te veel tierlantijntjes en andere instrumenten. Hoe denkt hij daar nu over, aangezien hij op zijn CD 'Vivencias Imaginadas' met onder andere een trompet kwam aanzetten, en op 'Poeta' met een heel orkest?
"Het gaat mij in de muziek om het 'argument'. De hoeveelheid instrumenten maakt niet uit, als het maar de flamenco-intentie heeft. Of je nu gitaar of fluit of wat dan ook speelt. Het project met orkest was een experiment, een nieuw avontuur, en ik zal altijd nieuwe avonturen ondernemen. Artiesten zijn er altijd naar op zoek om iets nieuws te creëren. Vaak lukt dat, maar soms is het niet nieuw." Hebben we misschien het hoogste punt bereikt, vraag ik, en wijs op de nieuwste cd van Paco de Lucía, die minder experimenteel lijkt dan zijn voorgangers. "Nee," antwoordt Vicente stellig, en een venijnige roffel op zijn gitaar onderstreept zijn bewering, "ik geloof dat de muziek zich altijd blijft ontwikkelen, in heel veel richtingen.We hebben het einde nog niet bereikt, geloof ik... nee, dat weet ik zeker. En die cd van Paco de Lucía vind ik heel goed, heel interessant. Het is een heel gewetensvol gemaakte cd."

Vindt Vicente het een probleem dat met de huidige opnametechnieken iets van de levendigheid en de interactie, die zo typisch is voor optredens, op de plaat verloren gaat?
"Nee, als dat een probleem zou zijn, is de oplossing een live-opname. Maar volgens mij is het een voordeel om te beschikken over de technische middelen die we nu hebben. Het is allemaal veel praktischer. En het is altijd een probleem geweest om de koortsachtigheid van de flamenco op een plaat over te brengen. Zowel vroeger als nu. Om alles in één keer met alle muzikanten samen in te spelen, is ook een probleem, want je bent je er voortdurend bewust van dat je aan het opnemen bent. Als ik eraan denk dat het opgenomen wordt, ben ik toch een beetje geblokkeerd. Nu heb je de mogelijkheid om het overnieuw te doen. Veel beter. In een voorstelling zit altijd veel meer leven. En ik hou meer van die levendigheid van een voorstelling. Maar het is ook een uitdaging om in een studio te gaan zitten en die levendigheid te voorschijn te halen, vorm te geven."
Waar iedereen het over eens is, is dat Amigo een heel eigen speelstijl heeft. Woorden als poëtisch en vloeiend worden vaak gebruikt om dat typische geluid te omschrijven. Heeft hij die stijl heel bewust gecreëerd of is die natuurlijk zo gegroeid?

De typering 'vloeiend' wordt met een strakke roffel afgestrafd, wellicht omdat het Spaanse woord dat ik gebruik, 'soave', ook 'zacht' betekent. Verontwaardigd springen Vicente's vingers over de snaren. Zijn mond is milder: "Misschien heb ik een heel poëtische stijl, maar niet noodzakelijkerwijs zacht. Er zijn zachte momenten en harde momenten, zelfs heel harde momenten. En ik denk dat mijn stijl is, zoals ik ben. Ik voel me artiest. Ik heb altijd artiest willen zijn, meer dan instrumentalist. Tegelijkertijd ontken ik niet alle problemen die de gitaartechniek met zich meebrengt. Ik houd heel veel van dit instrument, maar ik houd ervan om daarmee mezelf te realiseren, niet dat door mij zich de gitaar realiseert."
Zijn inspiratie vindt hij niet alleen in de flamenco. "Nee, ook in andere soorten muziek. Ik weet niet of ik het jazz moet noemen. Want naar de echte pure jazz luister ik minder, maar ik luister naar mensen die het een beetje mengen, die zichzelf zijn. Mensen die het geluk hebben dat te vinden wat ze zoeken en dat over kunnen brengen aan het publiek. Iemand als Pantasini vind ik geweldig. Dat is volgens mij geen normale jazzgitarist. Dat is een musicus die zijn weg gevonden heeft en uitdraagt. Van zulke mensen wil ik leren, ik wil me onderdompelen in hun muziek en door hun geluid beïnvloed worden. Ik zou willen dat ik me op mijn gemak voelde op dit terrein. Maar zolang dat niet zo is, ga ik geen jazz spelen. Dus wat ik doe, is flamenco. En dan mogen sommige stukken heel erg flamenco zijn, en andere minder flamenco, dat maakt mij niet uit.

Een echte flamenco-CD is in ieder geval de plaat die in oktober uitkomt van hem en zanger José Mercé. "Het is één van de belangrijkste platen die ik heb gemaakt," beweert Vicente en zijn vingers onderstrepen die bewering met een roffeltje op de snaren, "want zowel de melodieën als de teksten zijn van mij, en ik heb veel delen van mijn leven in deze cd verwerkt. Ik heb José Mercé gekozen, omdat het een solide zanger is, iemand met overwicht. We wilden al heel lang iets samen doen. Jaren geleden zijn we elkaar in Utrecht tegengekomen en hebben we erover gepraat. De plaat heet 'De l'Amanacer' (Van de dageraad)." En inmiddels rijpen de plannen voor een nieuwe cd, waaraan Vicente wil beginnen als hij tegen het einde van het jaar zijn concertenreeks heeft voltooid.
Mijn vragen zijn op en Vicente's vingers slaan een slotakkoord. Terwijl ik mijn spullen bij elkaar zoek, komen we te spreken over de Bienal van Sevilla, die net die dag op zijn eind loopt. Zijn manager, die zich tot dan toe bescheiden op de achtergrond heeft gehouden, vertelt vergenoegd: "In de plaatselijke krant stond dat de festivalleiding twee artiesten werkelijk in de programmering heeft gemist: Cristina Hoyos en Vicente Amigo." Vicente haalt zijn schouders op en zegt bescheiden: "Ach, ik heb het afgeslagen, omdat ik niets nieuws had." En een artiest wil immers altijd iets nieuws brengen.

Marlies Jansen
(11/12 -98)